Onderwijs en onderzoek: Geen tegengestelde polen maar een krachtig geheel



Yüklə 102,86 Kb.
səhifə2/2
tarix04.02.2018
ölçüsü102,86 Kb.
#24155
1   2

Binnen de Faculteit Educatie wordt scholing in begeleiden van onderzoek voor docenten per opleiding georganiseerd en veelal verzorgd door gepromoveerde collega docenten. De docenten die hun collega’s scholen zijn op faculteitsniveau met elkaar in overleg getreden over onder meer de eisen die aan het onderzoek op bachelor/masterniveau worden gesteld en uitwisseling van aanpak en expertise. Er is binnen de onderzoeksgroep gebrek aan senioronderzoekers.

Per instituut wordt binnen de FEM vastgesteld wat er nodig is aan professionalisering. Parallel aan de invoer per fase van de opleiding worden docenten geschoold. Die scholing is een vervolg op een eerdere scholing in het begeleiden van afstudeeropdrachten volgens het tien stappen plan. In de vormgeving en uitvoering van de op te zetten professionaliseringstrajecten zullen de lectoren een belangrijke rol spelen.


Bij GGM is geconstateerd dat nog lang niet alle docenten studenten kunnen begeleiden bij het doen van onderzoek. Een aantal docenten werkt mee in de kenniskringen en verhoogt daar zijn deskundigheid. Er is een faculteitsbrede werkgroep die als opdracht heeft een professionaliseringstraject voor docenten op te zetten. Het Instituut Social Studies is al in 2009/2010 gestart met het organiseren van scholing voor docenten die studenten gaan begeleiden bij hun afstudeeropdracht en onderzoek (Beroepstaak Onderzoek en Innovatie). De scholing is ontwikkeld door SCO en vond plaats met medewerking van één van de lectoren. In 2010/2011 wordt deze scholing verder ontwikkeld en wordt gewerkt met deskundige senior-docenten als begeleiders.
Bij de Faculteit Techniek doen nog weinig docenten mee aan het onderzoek binnen de lectoraten. Deskundigheidsbevordering voor docenten is vaker inhoudelijk/vakmatig dan in onderzoek doen. Te weinig docenten zijn volgens lectoren deskundig genoeg om zelfstandig ‘onderzoek te doen’. Het begeleiden van studenten doen docenten wel, al ontbreekt hiervoor ook vaak de methodologische en theoretische kennis. Er ligt een voorstel om de professionalisering te bevorderen door het begeleiden van afstudeeropdrachten te koppelen aan een bepaalde eis aan deskundigheid en scholing. Er is op een aantal opleidingen behoefte aan meer (theoretische, methodologische) scholing voor docenten.
4.4. Inhoudelijke afstemmingen tussen lectoraten en opleidingen

Voor veel verdiepingsminoren geldt dat lectoren betrokken zijn bij de ontwikkeling van de minor en/of bij onderdelen van de uitvoering. Juist minoren zijn een prima verbindingsfactor tussen enerzijds lectoren en anderzijds studenten en hun opleiders.


Binnen de Faculteit Educatie is er inhoudelijke verwantschap tussen lectoren en opleidingen op algemeen onderwijskundige onderwerpen die met kwaliteit van leren te maken hebben, en een aantal meer concrete thema’s (ICT, werkplekleren, opleiden). Afwisselend op initiatief van een lector of opleiding wordt daarbinnen samenwerking gezocht. Zo is er voor de twee Pabo locaties en ILS onder leiding van een van de lectoren een project Simulatieschool gestart. Docenten van Pabo Arnhem worden parallel aan de implementatie van een leerlijn onderzoek geschoold in het begeleiden van afstudeeronderzoek door iemand van de onderzoeksgroep. Pabo Groenewoud heeft prioriteit gegeven aan de vernieuwing van het curriculum en professionalisering in onderzoek begeleiden verplaatst naar de toekomst. De tweedegraads lerarenopleiding (ILS) heeft vooralsnog niet in de breedte gekozen voor scholing in onderzoek. Opleidingskunde is over samenwerking met de lectoren in overleg.
Binnen de FEM zitten lectoren op expertisegebieden die deel uitmaken van de curricula van verschillende opleidingen en instituten. Formeel zijn lectoren niet betrokken bij de curriculumontwikkeling. Samenwerking gebeurt op basis van inhoudelijke raakvlakken. Zo is het lectoraat logistiek vanzelfsprekend betrokken bij de opleiding logistiek en daarnaast onder andere bij Technische Bedrijfskunde.
Binnen GGM wordt ervaren dat de betrokkenheid van de lectoren bij de opleidingen zeer divers is. Naast inhoudelijke verwantschap is geconstateerd dat een succesvolle afstemming tevens vereist dat de thema’s van de lectoraten aansluiten bij interesses en vragen van studenten. Tekenend is dat studenten zich voor sommige, door lectoren ontwikkelde minoren niet inschrijven omdat het thema, dat wel relevant is voor de beroepspraktijk, hen niet interesseert. Voor andere minoren vindt over intekening plaats.

De opleiding fysiotherapie heeft ervoor gekozen zich binnen het brede veld van fysiotherapie als opleiding te profileren en specialiseren op het musculoskeletale (het houdings- en bewegingsapparaat) domein. Voor het lectoraat Innovatieve Zorg In het Musceloskeletale systeem zijn twee lectoren aangesteld.


Bij Techniek wordt voldoende inhoudelijke verwantschap ervaren tussen lectoren en opleidingen/instituten en minder op het terrein van onderzoek doen. Lectoren en docenten hebben dezelfde interessegebieden en vakgebieden zoals bijvoorbeeld zorggericht bouwen en duurzaamheid bij het opwekken van energie. Formeel zijn lectoren niet betrokken bij de curriculumontwikkeling maar in veel gevallen wel bij onderdelen van een curriculum.


5 Aanbevelingen
In paragraaf 3 is een ideaal beeld geschetst van de opleiding voor hoger beroepsonderwijs waarin onderwijs en onderzoek een krachtig geheel vormen; in paragraaf 4 is globaal beschreven wat de bestaande situatie binnen de HAN is. Op basis van de inhouden van paragraaf 3 en 4 doen we in deze paragraaf aanbevelingen die, mits omgezet in beleid en geïmplementeerd dan wel uitgevoerd, zullen leiden tot meer onderzoekscompetente en hoger opgeleide hbo professionals. We verwoorden voorafgaande aan de aanbevelingen behalve een toelichting ook de ermee samenhangende dilemma’s.

De aanbevelingen worden gedaan conform de in eerdere paragrafen gehanteerde vierdeling: in 5.1 aanbevelingen met betrekking tot de lectoren (lectoraten); in 5.2 het onderzoek als onderdeel van het curriculum en 5.3 tot slot betreft de professionalisering van medewerkers. Het vierde subthema ‘de inhoudelijke afstemming tussen lectoraten en opleidingen’ wordt in deze paragraaf samengevoegd met ‘de aanwezigheid van lectoraten’.




    1. Lectoren (lectoraten) binnen de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

De hogeschool heeft lectoren nodig die naast hun inhouds- en onderzoeksexpertise (op minimaal PhD-niveau) voldoende affiniteit hebben met hbo onderwijs en de gevraagde onderwijsvernieuwing, en daarin een belangrijke rol kunnen spelen. Bij het verlengen van bestaande, en het aanstellen van nieuwe lectoren zijn naast hun expertise als onderzoeker het kunnen bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van het onderwijs en de professionalisering van docenten zwaarwegende criteria.
Het binnenhalen en (laten) uitvoeren van (extern gefinancierde) onderzoeksopdrachten en projecten (contractonderzoek) is een belangrijk onderdeel van de taakstelling van lectoren namelijk het bijdragen aan kennisontwikkeling voor de beroepspraktijk. Daarnaast voorzien ze daarmee voor een deel in financiering van het lectoraat en bewijzen eveneens dat ze door het beroepenveld en de overheid gezien worden als een van de leidende experts binnen hun onderzoeksdomein. Behalve met die externe markt hebben lectoren ook met een interne markt (de opleidingen) te maken. De aandacht voor het behalen van de financiële targets (door extern te acquireren) moet op een reële en evenwichtige manier gecombineerd worden met het bedienen van de interne markt: een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de curricula, bijdragen aan de professionalisering van docenten in het hbo en het bijdragen aan profilering van opleidingen10. Het is aan de faculteits- en instituutsdirecties een begrotingssystematiek te ontwikkelen die maakt dat zowel de interne als externe markt passend bij de taakstelling van lectoren bediend worden. Dat kan door binnen de begroting van de lectoraten dwingend, geoormerkte financiële middelen op te nemen voor het leggen en onderhouden van contacten met de opleidingen. Dat kan door in de begroting onderscheid te maken tussen externe en interne opdrachtgevers. Dat kan eveneens door de Rijksgefinancierde onderwijs en ontwikkelgelden toe te kennen aan de instituten en deze te verplichten tot een besteding bij de lectoraten.
Het hier geformuleerde leidt tot twee aanbevelingen:


  • Van nieuw aan te stellen lectoren (en bij verlenging van de aanstelling van zittende lectoren) wordt verlangd dat zij affiniteit hebben met het hoger beroepsonderwijs; met het opleiden van studenten en professionaliseren van docenten. Zij moeten bereid zijn een belangrijke rol te spelen bij het optimaliseren van het curriculum (inclusief het competentiegericht leren) en profileren van de opleidingen. Bij benoemingen wordt rekening gehouden met de (actuele) speerpunten en zwaartepunten van opleidingen, faculteiten en de HAN;




  • Met het oog op het realiseren van de taakstelling van lectoren worden begrotingen aangepast. Lectoren krijgen binnen hun begroting een van te voren vastgestelde financiële ruimte, dat wil zeggen geoormerkte middelen, om een bijdrage te leveren aan het curriculum en de ontwikkeling van de opleidingen, en de professionalisering van docenten. De instituten krijgen geoormerkte onderzoek- en ontwikkelbudgetten, te besteden bij de lectoren/lectoraten.




    1. Aanpassing van curricula voor bachelor en masteropleidingen

Afhankelijk van de bestaande situatie staan opleidingen grotere of kleinere aanpassingen te wachten. Bij de voorgestelde veranderingen is het belangrijk dat de implementatie van de onderzoeksfunctie niet gezien wordt als iets extra’s erbij maar als een verbetering van het bestaande curriculum. De implementatie van de onderzoeksfunctie kan succesvol genoemd worden als opleidingen er in slagen studenten binnen dezelfde voorgeschreven studietijd en voor dezelfde aantallen credits meer (vak- en beroepsgerelateerde) kennis en vaardigheden te laten verwerven.

Onderzoekscompetent zijn, heeft primair als doel studenten competenter te laten worden voor de complexere taken van de beroepspraktijk waarvoor opgeleid wordt. Juist om die reden is het van belang dat studenten onderzoek leren doen als onderdeel van de beroepstaken waarbinnen geleerd wordt.



Aansluitend bij de soorten onderzoek die Verschuren (2010) onderscheidt en wat inhoud betreft aansluitend bij hun eigen beroepspraktijk stellen bachelor- en masteropleidingen vast of en waar het gaat om praktijkonderzoek (ten behoeve van het eigen handelen, de werksituatie dan wel de vakdiscipline) of contractonderzoek (te onderscheiden in organisatieonderzoek en beleidsonderzoek). Daarbij passend wordt vastgesteld hoe ‘leren onderzoeken’ in het curriculum geïmplementeerd wordt.
Voor de gehele HAN is het richtinggevend NVAO kader uitgewerkt en uitgeschreven in het Kwaliteitszorg kader en instrumenten voor de Bachelor- en de Masteropleidingen. Parallel aan de ontwikkeling van het kwaliteitszorg kader onderzoek is herziening met specifieke aandacht voor het theoretisch kennisniveau en de onderzoekscompetentie gewenst.
Voor de bachelor- en masteropleidingen leidt bovenstaande tot de volgende aanbevelingen:


  • Bachelor- en masteropleidingen hebben als onderdeel van het beroepsbeeld waarvoor ze opleiden en het daarvan afgeleide opleidingsprofiel en op basis van het onderscheid dat Verschuren maakt in soorten onderzoek het bij hun opleiding passende onderzoek beschreven: het soort onderzoek, de relevante onderzoeksthema’s, de context waarin het onderzoek doorgaans uitgevoerd wordt, en de daarbij passende onderzoeksbenaderingen en -methodes.

  • Opleidingen zorgen dat de onderzoekscompetentie deel uitmaakt van hun competentie- / beroepstakenoverzicht en de daarbij passende indicatoren en beoordelingscriteria. In een leerlijn onderzoek is per fase van de opleiding beschreven hoe kennis over onderzoek doen, onderzoeksvaardigheden en de onderzoekende houding aan de orde komen en binnen welke beroepstaken leeractiviteiten worden georganiseerd opdat de student daarin competent wordt. Een opleiding wordt in alle gevallen afgesloten met een afstudeerproject inclusief een praktijkonderzoek.

  • Lectoren of senior (hoofd)docentonderzoekers die deel uitmaken van kenniskringen en/of onderzoeksgroepen hebben een aanwijsbaar aandeel in de profilering, ontwikkeling en vaststelling van de curricula van de bachelor- en masteropleidingen. Dat wordt gerealiseerd door te zorgen dat minimaal één lid van een lectoraat of onderzoeksgroep, waarvan het onderzoeksthema inhoudelijk aansluit bij de inhoud van de opleiding, deel uitmaakt van zowel de commissies die het onderwijs ontwikkelen als normeren. Het gaat in alle gevallen om een lector of ervaren (senior) docentonderzoeker. Voor de ontwikkeling van het curriculum zijn dat de opleidings- of curriculumcommissies. Voor de normering is dat de examencommissie.

Bij de ontwikkeling en aanvraag van minoren hebben kenniskringleden altijd een (adviserende) rol.

  • Het kwaliteitszorg kader en instrumenten voor de Bachelor- en Masteropleidingen wordt aangepast met speciale aandacht voor het kennisniveau en de onderzoekscompetentie.


Onderzoek en het HAN Master Programma

In het algemeen lijkt het aanbevelingswaardig de beschreven aanpassingen voorbeeldmatig te starten binnen het HAN Master Programma (HMP). Zeker van de professionele masters wordt verlangd dat zij adequate antwoorden weten op complexe praktijkproblemen door theoretische kennis te verbinden met praktijkkennis. Het curriculum van het masterprogramma kan als afgeleide van het functioneren in de beroepspraktijk gecentreerd worden rond het onderzoekend bezig zijn met complexe praktijkproblemen. De masterstudent leert over zijn praktijk door zijn eigen beroepspraktijk systematisch en gestructureerd te analyseren en daarin onderzoekend vernieuwingen dan wel aanpassingen te doen. (Uitgebreider is daarover geschreven in Van Swet, Ponte, & Smit [eds], 2007).

In alle gevallen leidt het HMP tot de nieuwe ‘professional master’ waaraan de samenleving en meer specifiek de beroepspraktijk behoefte heeft.

Specifiek voor de master leidt dat tot nog een aanbeveling:




  • Elke master wordt inhoudelijk aangestuurd door een lector. Voor deze ‘academic director’ geldt vanzelfsprekend dat hij/zij inhoudelijk deskundig is, opleidingsdidactisch geschoold is, affiniteit met de doelgroep heeft en het praktijkgerichte onderzoek kan aansturen.




    1. Medewerkers zijn toegerust en voldoen aan de gestelde eisen

Een verbinding tussen onderzoek en onderwijs tot stand brengen vereist een daarbij passende cultuur en ondersteuning. Om die reden moet de hogeschool op de eerste plaats als instituut voorbeeldmatig zijn in onderzoekend innoveren en op de tweede plaats medewerkers in dienst hebben die – passend bij hun functie – voldoende kennis hebben over aspecten van onderzoek doen, een onderzoekende houding en een onderzoeksomgeving.

Onderzoek managen, organiseren en faciliteren is niet hetzelfde als onderwijs managen, organiseren en faciliteren. Niet alleen docenten maar alle HAN-medewerkers (dat geldt in het algemeen, en voor alle managers, en in een aantal gevallen ook voor het ondersteunend personeel) dienen daarom te worden geïnformeerd of geschoold over ‘onderzoek’ en wat dat betekent voor een organisatie en voor medewerkers.


Specifiek voor alle (hoofd) docenten geldt dat zij:

- op de hoogte zijn van bestaande en geactualiseerde kennis uit hun eigen vakgebied

- voldoende onderzoekscompetent zijn om studenten te kunnen ondersteunen en aansturen bij het onderzoekscompetent worden binnen het vakgebied of de beroepspraktijk waarvoor opgeleid wordt

- in staat zijn hun eigen onderwijs en professioneel handelen aan te passen aan de doelgroep

- voorbeeldmatig een onderzoekende houding laten zien.
Met betrekking tot de professionalisering van het personeel en borging daarvan komen we tot de volgende aanbevelingen, die eveneens een nadere uitwerking vormen van de strategische HR- doelen rond onderzoek zoals geformuleerd in het Strategisch Beleidsplan HR 2010 – 2015 (2010):


  • Er komt een scholingsaanbod voor het gehele HAN-management met betrekking tot het onderzoekend vernieuwen en aanpassen van opleidingen, de implementatie van de onderzoeksfunctie en het managen en faciliteren van onderzoek/onderzoekers. Bij het aantrekken van leidinggevenden wordt ervaring met onderzoek c.q. ‘onderzoeksminded’ zijn een selectiecriterium.

  • Er komt een scholingsaanbod voor alle ondersteunende en beheersfunctionarissen, voor wie dit relevant is, opdat zij beter zicht krijgen op de specifieke behoeftes van lectoren/docentonderzoekers.

  • De hogeschool en de faculteiten investeren in professionalisering van alle (hoofd)docenten en meer in het bijzonder in het opleiden van senior en/of gepromoveerde docentonderzoekers die binnen hun opleiding als trekker kunnen functioneren. Het is aanbevelenswaardig dat docenten hoger opgeleid zijn dan de studenten die ze doceren en coachen. Voor docenten die binnen de master werkzaam zijn betekent dat PhD niveau of minimaal masterplus niveau (voor een beschrijving van niveau verschillen zal gebruik worden gemaakt van de notitie van Verschuren, 2010).

    • HAN-breed of op faculteitsniveau wordt voor docenten (die als docentonderzoeker participeren in kenniskringen en/of onderwijs verzorgen op master opleidingen) scholing in onderzoek doen op master plus / PhD niveau aangeboden.

    • Op instituutsniveau wordt scholing voor docenten (die betrokken zijn bij de leerlijn onderzoek op bachelorniveau) aangeboden op bachelor-plus niveau. Voor professionalisering van (hoofd) docenten worden inhouds- en opleidingsdidactisch deskundige onderzoekers aangewezen.

    • Per instituut is inmiddels vastgesteld wat de opleidingsgraad is en op welk niveau (hoof)docenten onderzoekscompetent zijn. Aansluitend hierbij worden streefcijfers vastgesteld die sturend zijn bij het werven en aanstellen van nieuwe (hoofd)docenten.


Een ander opleidingsniveau vraagt om aanpassen van het functiebouwwerk

Vooralsnog gaan we er niet vanuit dat alle (hoofd)docenten onderzoek doen maar wel dat ze beschikken over voldoende kennis om wetenschappelijke literatuur te kunnen lezen, studenten te kunnen begeleiden en aansturen, en beschikken over een onderzoekende houding.

Ten aanzien van het functiebouwwerk leidt dat tot de volgende aanbeveling:


  • Het onderzoekscompetent zijn gaat meer expliciet deel uitmaken van het functiebouwwerk en de R&O cyclus van (hoofd)docenten. De volgende aanpassingen worden in de functieprofielen ‘Hoofddocent’ en ‘Docent’ geadviseerd11:

    • De resultaatgebieden in de profielen ‘Docent’ en ‘Hoofddocent’ blijven gehandhaafd. Van het resultaatgebied nr. 8 ‘Onderzoek12’ wordt de inhoud aangepast (in beide profielen).

    • Van de andere twaalf beschreven resultaatgebieden wordt van kader, resultaat en activiteiten vastgesteld of er voldoende verwijzingen zijn naar de in algemene zin gewenste ‘onderzoekende houding’. Zo nodig worden hierin wijzigingen aangebracht.

    • De indelingscriteria van beide profielen worden m.b.t. onderzoek aangepast aan de huidige inzichten zodat scherper is wat de differentiërende factoren zijn op de niveaus 1 en 2.

    • Aanvulling van de indelingsregels voor het profiel ‘Hoofddocent’ met een ‘of-bepaling’ zoals het profiel ‘Docent’ reeds kent. Deze ‘of-bepaling’ is gericht op onderzoekstaken en heeft tot gevolg dat, als medewerkers onderzoekswerkzaamheden verrichten, hun indeling sterk wordt bepaald door deze taken.


Tot slot

Het doorvoeren van deze veranderingen vraagt tijd en kan alleen slagen als alle betrokken actoren gemotiveerd en gestimuleerd zijn. Daarvoor moeten gestelde eisen als haalbaar gezien worden en aansluiten bij de bestaande situaties. Dat vraagt om een reële fasering in tijd en middelen en vooral ook om voldoende ruimte voor opleidingen en instituten om binnen gestelde kaders eigen, op maat, veranderingsplannen te maken en uit te voeren.


Een meerjaren traject is evenzeer gewenst omdat we nog niet uitgediscussieerd zijn over de onderzoeksfunctie van de HAN. De discussie gaat niet meer over wel of niet onderzoek doen door hbo professionals. Een hbo zonder onderzoeksfunctie is niet meer denkbaar. De discussie gaat nog wel over het kenmerkende en de complexiteit van het onderzoek dat door de verschillende hbo professionals (bachelors en masters in opleiding) wordt uitgevoerd en over de beoordelingsindicatoren en criteria die, aansluitend bij de ontwikkeling van de eisen van de beroepspraktijk, HAN-breed voor een startbekwame professional minimaal gesteld gaan worden.
Gewenste veranderingen zullen in alle gevallen moeten aansluiten bij de verschillen waar we ook nu als hogeschool mee te maken hebben; verschillen in de mate waarin onderzoek al deel uit maakt van het curriculum en verschillen in veranderpotentieel.
Dit alles leidt tot een laatste aanbeveling:

  • Opleidingen worden uitgenodigd om – passend bij hun situatie – voor de komende drie jaar een plan te schrijven waarin de hier genoemde aanbevelingen naar operationeel niveau vertaald zijn.


6 Referenties


  • Argyris, C., & Schön, D. (1978) Organizational learning: A theory of action perspective, Reading, Mass: Addison Wesley.

  • Kristel Baele (2008). Het 25 punten programma voor de verdere ontwikkeling van de onderzoeksfunctie HAN. Interne notitie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

  • Geerdink, G., & Maertens, N. (2009) Ontwikkeling onderzoeksfunctie HAN. Stand van zaken 2009 en hoofdlijnen centrale agenda 2010. Interne notitie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

  • De HAN op weg naar een University of Applied Sciences, 2010. NOTCVB10/054.

  • HAN Instellingsplan 2008 - 2012 (2008). Ruimte voor kwaliteit. Arnhem: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

  • Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Strategisch Beleidsplan HR 2010 – 2015. (Op weg naar een duurzaam personeelsbeleid. (2010). Arnhem: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

  • Naar een duurzaam onderzoeksklimaat. Ambities en succesfactoren voor het onderzoek aan hogescholen. Notitie HBO-Raad, februari 2010.

  • Swet, J. van, Ponte, P., & Smit, B. (Eds) (2007). Postgraduate Programmes as Platform. A research-led Approach. Rotterdam/Tapei: Sense Publishers.

  • Verschuren, P. (2010) Onderzoek in het HBO. Soorten, scholingsniveau en methodologische profielen. Nijmegen: Radboud Universiteit.


Bijlage 1: Samenvatting van de Dublin descriptoren (bron: www.OCW/nl.documenten)





Bachelor

Master

Kennis en inzicht

Kennis en inzicht van een vakgebied op het niveau van gespecialiseerde handboeken en daarnaast ook beperkte kennis van de laatste ontwikkelingen binnen het vakgebied.


Kennis en inzicht van het vakgebied overstijgt die van de bachelor. Kan – door middel van onderzoek – nieuwe, originele ideeën ontwikkelen en toepassen.

Toepassen kennis

en inzicht

(vaardigheden)


Kan op basis van kennis en inzicht professioneel handelen, kan argumenten opstellen en nieuwe zoeken voor het oplossen van problemen op het vakgebied.

Kan op basis van kennis en inzicht en probleemoplossend vermogen in bestaande maar ook in nieuwe en onbekende omstandigheden, binnen een bredere (of multidisciplinaire) context, gerelateerd aan het vakgebied nieuwe kennis integreren en met complexe materie om gaan.

Oordeels

Vorming


Kan relevante gegevens verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen, gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.


Kan oordelen formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.

Communicatie

Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.

Is in staat om conclusies, evenals kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten.


Leervaardig

Heden


Bezit leervaardigheden die nodig zijn om een vervolgstudie aan te gaan die autonomie veronderstelt.

Bezit leervaardigheden die nodig zijn een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.



1 Zie voor een nadere explicitering van de drie pijlers waarop de UAS stoelt de notitie: ‘De HAN op weg naar een University of Applied Sciences’. NOTCVB10/054. d.d. 31 augustus 2010.

2 Dit gemaakte onderscheid is te vergelijken met het onderscheid dat Agyris en Schön (1978) maken tussen twee soorten leren: ‘single loop leren’ versus ‘double loop leren’. Van ‘single loop leren’ is sprake als het leren gericht is op het kunnen gebruiken van specifieke handelingsrepertoires en protocollen waardoor resultaten verbeteren binnen de bestaande situatie. ‘Double loop leren’ is gericht op het ter discussie stellen van handelingsrepertoires en –protocollen.

3 Aanvraag, selectie en benoeming (associate) lectoren. Besluitnr. 2009/3 dd. 8 januari 2009

4 Als in deze notitie het woord curriculum wordt gebruikt bedoelen we daarmee het leerplan dat een student af moet leggen om startbekwaam te zijn voor de beroepspraktijk. Een curriculum bevat: leerdoelen of inhoud; een beschrijving van de wijze waarop de student zich die inhoud eigen kan maken en een beschrijving van de wijze waarop beoordeeld wordt of de student zich die inhoud heeft eigen gemaakt.

5 Studenten met een afgeronde hbo bachelor die nu beginnen aan een professionele master hebben nog niet allemaal onderzoek leren doen.

6 ‘Aangeboden onderwijs’ zijn alle activiteiten die vanuit de opleiding worden bedacht opdat studenten zich de gewenste leerinhoud eigen maken: opdrachten, colleges, slb-gesprekken, formatieve toetsen et cetera.

7 Praktijkgericht onderzoek is onderzoek dat is geworteld in de beroepspraktijk en bijdraagt aan de verbetering en innovatie van die beroepspraktijk. Dit vindt plaats door het genereren van kennis en inzichten, maar ook door het leveren van toepasbare producten en ontwerpen en concrete oplossingen voor praktijkproblemen. Daarbij is het onderzoek doorgaans multi- en of transdisciplinair van aard en ingebed in een scala van interne en externe organisatorisch verbanden, met behoud van de wetenschappelijke betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek zelf. Het onderzoek kent een nauwe relatie met het onderwijs via de bijdrage aan onderwijsactiviteiten, de professionalisering van docenten en curriculumvernieuwing. Doordat het onderzoek relevantie heeft voor – en impact op – de beroepspraktijk, het onderwijs en de bredere samenleving, vindt de verspreiding en publicatie van de kennis via vele uiteenlopende kanalen plaats en aan diverse doelgroepen’ (Naar een duurzaam onderzoeksklimaat, 2010).

8 Baarda, B. (2009). Dit is onderzoek. Groningen: Noordhoff.

9 Kemper,P. & Keizer. J. (2006). Competent afstuderen en stagelopen. Een advieskundige benadering. Groningen: Wolters Noordhoff.


10 Zie in dit verband ook de aanbevelingen uit de onderzoeksvisitatie Automotive (2010)

11 Bij de aanpassing in de functieprofielen van docent en hoofddocenten moet afgestemd worden met de functieprofielen van onderzoeker.

12 Resutaatgebied 8 bij een docent is: verrichten van toegepast onderzoek; Resultaatgebied 8 bij een hoofddocent: verrichten van en publiceren over toegepast onderzoek.





Yüklə 102,86 Kb.

Dostları ilə paylaş:
1   2




Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©www.genderi.org 2024
rəhbərliyinə müraciət

    Ana səhifə