Een stof kan stroom geleiden:
Moleculaire stoffen Moleculaire stoffen Zouten (opgebouwd uit ionen) Metalen
Gedestilleerd water Gedestilleerd water Alcohol Hout perspex
Stoffen opgebouwd uit positieve en negatieve ionen Stoffen opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
Zouten bestaan uit: Zouten bestaan uit: een metaal en een niet-metaal Natrium en Chloor - Natrium staat steeds 1 elektron af
- Chloor neemt steeds 1 elektron op
Er ontstaat Natriumchloride (keukenzout)
Ieder positief natrium ion is omgeven door 6 chloor ionen en andersom Ieder positief natrium ion is omgeven door 6 chloor ionen en andersom Door de aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen blijven de ionen bij elkaar
Eigenschappen van metalen Eigenschappen van metalen - Glanzend uiterlijk
- Hoog smeltpunt
- Geleiden goed warmte
- Geleiden elektrische stroom
- Goed vervormbaar door walsen en smeden
- In gesmolten toestand goed te mengen
IJzer atoomnummer 26 IJzer atoomnummer 26 Aantal protonen is dus: Aantal elektronen is dus: IJzer staat graag 2 elektronen af Dan krijgt ijzer een lading van: Dat is het ijzer ion
Bestaat uit veel positieve ijzer ionen en uit twee keer zo veel vrije elektronen Bestaat uit veel positieve ijzer ionen en uit twee keer zo veel vrije elektronen De ijzerionen zijn gerangschikt in een rooster Hierin bewegen de vrije elektronen zich kris kras tussen de positieve ijzerionen door. Deze zorgen voor de binding
Bestaat dus uit positieve metaalionen en uit vrije elektronen die voor de binding (metaalbinding) in het rooster zorgen Bestaat dus uit positieve metaalionen en uit vrije elektronen die voor de binding (metaalbinding) in het rooster zorgen Wanneer het metaal aangesloten wordt op stroom gaan alle elektronen dezelfde kant op - De beweging van vrije elektronen wordt gericht
Opdracht: 2 t/m 16 Opdracht: 2 t/m 16 - Niet maken: 8, 11, 12, 15
Huiswerk nakijken Huiswerk nakijken Theorie Huiswerk
Stof moet bestaan uit geladen deeltjes Stof moet bestaan uit geladen deeltjes geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen 3. Moleculaire stoffen, zouten en metalen b. metaal en niet-metaal c. metalen 5. Bij plastic kan geen stroom door en schrikdraad wel.
6. ionrooster, molecuulrooster en metaalrooster 6. ionrooster, molecuulrooster en metaalrooster 7. overeenkomst: beide een rooster met positieve deeltjes Verschil: metaalrooster heeft vrije elektronen bij zouten zitten die vast 9. De positieve en negatieve deeltjes in het rooster van het zout trekken elkaar aan als deze verschuiven komt positief bij positief en negatief bij negatief en breekt het. Bij metalen is dit niet.
10. a. een legering is een mengsel van metalen 10. a. een legering is een mengsel van metalen b. Wanneer koolstof ingebouwd wordt in ijzer. Wanneer er weinig koolstof ingebouwd wordt heet het staal zit er veel koolstof in heet het gietijzer 13. Moleculaire stof bestaat alleen uit niet metalen. Zouten uit metaal en niet-metaal en metalen alleen uit metalen 14. Verbinding is een zuivere stof die uit meerdere atomen bestaat (H2O) een element is een zuivere stof die uit 1 soort atomen bestaat (O2)
16.
Molecuul bestaat altijd uit 2 of meer atomen Molecuul bestaat altijd uit 2 of meer atomen Altijd niet-metalen Covalentie
Covalentie: het aantal elektronen dat een atoom beschikbaar heeft voor de atoombinding Covalentie: het aantal elektronen dat een atoom beschikbaar heeft voor de atoombinding
Een structuurformule is een tekening van een molecuul. Een structuurformule is een tekening van een molecuul.
Dubbele bindingen Drievoudige bindingen
H2O H2O P2O5 Monostikstofdioxide
Opdracht: 21 t/m 33 Opdracht: 21 t/m 33 Niet maken: 22, 26, 29.
Huiswerk nakijken Huiswerk nakijken Theorie Huiswerk maken
21. De covalentie van een atoom van een niet-metaal komt overeen met het aantal bindingen dat het atoom kan vormen. 21. De covalentie van een atoom van een niet-metaal komt overeen met het aantal bindingen dat het atoom kan vormen. 23. Natrium is een metaal en alleen niet metalen hebben een covalentie. 24. De structuurformule geeft aan welke atomen in een molecuul van die stof aanwezig zijn en hoe ze met elkaar verbonden zijn.
25. H2 25. H2 C2H6 CH4O C2H4 N2 27.
28. a. b. c. 28. a. b. c. d. e. f. 30. 31. 1 = Mono 2 = Di 3 = Tri 4 = Tetra
32. a. (mono)Koolstofmono-oxide 32. a. (mono)Koolstofmono-oxide b. Zwaveldi-oxide c. Koolstofdi-oxide d. Zwaveltri-oxide e. Di-fosfortri-oxide f. Di-stikstoftetra-oxide 33. a. H2O b. PCl3 c. SiO2 d. H2O2 e. N2O4 f. SiCl4
Beginstof
Beginstof reactieproduct Beginstof reactieproduct Beginstof + beginstof reactieproduct Beginstofreactieproduct + reactieproduct
Bij de verbranding van suiker in zuivere zuurstof komen alleen water en koolstofoxide gas vrij. Bij de verbranding van suiker in zuivere zuurstof komen alleen water en koolstofoxide gas vrij. Hoe zou je dit opschrijven?
Bij de ontleding van koperjodide poeder komt jood en koper vrij. Bij de ontleding van koperjodide poeder komt jood en koper vrij. Voor de vorming van vast ijzersulfide moet je zwavel en ijzer in een mortier goed mengen.
Stoffen kunnen uit verschillende fasen bestaan: Stoffen kunnen uit verschillende fasen bestaan: - Vast (s)
- Vloeibaar (l)
- Gas (g)
- Opgelost in water (aq)
Bij de vorming van ijzersulfide heb je telkens 1 atoom ijzer (Fe) en 1 atoom zwavel (S) nodig Bij de vorming van ijzersulfide heb je telkens 1 atoom ijzer (Fe) en 1 atoom zwavel (S) nodig Fe (s) + S (s) FeS (s)
Voor de pijl moeten even veel atomen per stof aanwezig zijn als na de pijl!!! Voor de pijl moeten even veel atomen per stof aanwezig zijn als na de pijl!!! Tijdens een chemische reactie verdwijnen of ontstaan geen atomen.
Beginstoffen reactie reactieproducten CH4 + 2 O2 CO2 + 2 H2O
Bij de reactie van natrium met zwavel ontstaat natriumsulfide (Na2S) Bij de reactie van natrium met zwavel ontstaat natriumsulfide (Na2S) Na (s) + S (s) Na2S (s) Niet kloppend!!!
Na (s) + S (s) Na2S (s) Na (s) + S (s) Na2S (s) voor de pijl na de pijl Na = 1 Na = 2 S = 1 S = 1 2 Na (s) + S (s) Na2S (s) Het getal 2 wordt coëfficient genoemd
Water ontleedt in waterstof (gas) en zuurstof (gas) Water ontleedt in waterstof (gas) en zuurstof (gas)
P2O5 P + O2 P2O5 P + O2 2 P2O5 4 P + 5 O2 H2O2 H2O + O2 2 H2O2 2 H2O + O2 AgCl Ag + Cl2 2 AgCl 2 Ag + Cl2
Bij de ontleding van koperjodide poeder komt jood en koper vrij. Bij de ontleding van koperjodide poeder komt jood en koper vrij. 2 CuI (s) I2 (l) + 2 Cu (s) Bij de verbranding van suiker in zuivere zuurstof komen alleen water en koolstofoxide gas vrij. C6H12O6 (s) + 3 O2 (g) 6 CO (g) + 6 H2O (l)
Maak opdracht 34, 35, 37 t/m 40 Maak opdracht 34, 35, 37 t/m 40
Maak de uitgedeelde blaadjes Maak de uitgedeelde blaadjes Als je het huiswerk van vorige week nog niet af hebt dit ook af maken: opdracht 34, 35, 37 t/m 40
Huiswerk bespreken Huiswerk bespreken Reactievergelijkingen zelf opstellen Huiswerk maken
34.Index is het getal wat de hoeveelheid atomen in een molecuul aangeeft en de coëfficiënt is het getal dat de hoeveelheid moleculen aan geeft. 34.Index is het getal wat de hoeveelheid atomen in een molecuul aangeeft en de coëfficiënt is het getal dat de hoeveelheid moleculen aan geeft. 35. Een reactievergelijking is een verkorte weergave van een reactie in formules. 37. a. hierbij komt altijd zuurstof voor de pijl b. is een beginstof en meerdere reactieproducten 38. Alleen de coëfficiënt
Valentie van het ene ion wordt index van het andere ion en omgekeerd! Valentie van het ene ion wordt index van het andere ion en omgekeerd! VB: - A3+: valentie ion A = 3+, dus index B = 3
- B2-: valentie ion B = 2+, dus index A= 2
- Formule is dan: A2B3
Wanneer je formule kan vereenvoudigen moet je dat doen!!
Verbranding is een reactie met zuurstof Verbranding is een reactie met zuurstof - Als er voldoende zuurstof aanwezig is spreken we van volledige verbranding
- Is er te weinig zuurstof, dan spreken we van onvolledige verbranding
Bij volledige verbranding van verbindingen met koolstof (C) komt koolstofdioxide (CO2) vrij. Bij volledige verbranding van verbindingen met koolstof (C) komt koolstofdioxide (CO2) vrij. Bij volledige verbranding van verbindingen met waterstof (H) komt water (H2O) vrij. Bij volledige verbranding van verbindingen met zwavel (S) komt zwaveldioxide (SO2) vrij.
2C2H6 + 7O2 4CO2 + 6H2O 2C2H6 + 7O2 4CO2 + 6H2O CS2 + 3O2 CO2 + 2SO2 2H2S + 3O2 2SO2 + 2H2O
Bij onvolledige verbranding van koolwaterstoffen komt vrij: Bij onvolledige verbranding van koolwaterstoffen komt vrij: - koolstof (C of roet)
- Koolstofmono-oxide
- allerlei andere verbindingen zoals CxHy.
Ontleding is iets uit elkaar halen Ontleding is iets uit elkaar halen Vorming is iets maken (bij elkaar doen)
Koolstofdioxide CO2 Koolstofdioxide CO2 Koolstofmonoxide CO Water H2O Ammoniak NH3 Suiker C6H12O6 Methaan CH4
De verbranding van suiker. De verbranding van suiker. De ontleding van koper(I)jodide. Het vormen van vast ijzer(II)sulfide. Verbranding van methaan. Bij de reactie van natrium met zwavel ontstaat natriumsulfide. De ontleding van water. De verbranding van Magnesiumsulfide. De vorming van koper(II)chloride. De ontleding van aluminiumsulfide. De vorming van Ijzer(III)oxide. Opdracht 41
Huiswerk nakijken Huiswerk nakijken Theorie (Hoofdstuk 4) Huiswerk maken
Wie zou dit drinken?
Film: Film: http://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=ivu4nlvD_90
Aantrekkingskrachten tussen moleculen Aantrekkingskrachten tussen moleculen Cohesie: aantrekkingskrachten tussen dezelfde moleculen Adhesie: aantrekkingskrachten tussen verschillende moleculen
Bij welke stof is de vanderwaalskracht het grootst? Bij welke stof is de vanderwaalskracht het grootst? Alcohol Suiker Koolstofdioxide Bij welke stof het kleinst?
De hoeveelheid kalk opgelost in water - In hard water veel kalk opgelost
- In zacht water weinig kalk opgelost
Bij verhitten slaat kalk neer In graden Duitse hardheid - (°dH)
- 7,1 mg per °dH/ per liter
Maat voor aantal H+-ionen wat in een oplossing aanwezig is Maat voor aantal H+-ionen wat in een oplossing aanwezig is pH van 1 tot 14 - 1 = zuur
- 7 = neutraal
- 14 = basisch (tegenovergestelde van zuur)
Hydro = water Hydro = water Fiel = houden van Foob = vrezen Hydrofiel = houdt van water - Lost dus makkelijk op in water (zout)
Hydrofoob = Houdt niet van water - Lost dus niet makkelijk op in water (Olie)
Mate waarin een waterige oplossing stroom geleid Hoeveelheid H+ deeltjes (dus zuur) Hoeveelheid zouten In μS/cm (microSiemens per centimeter)
NH
Opdracht 1 a t/m e (blz 105) Opdracht 1 a t/m e (blz 105) Opdracht 1 h (blz 105) Opdracht 2, 4, 6 a t/m d, 8, 9 (blz108) Opdracht 10, 11, 12, 14 (Blz 111) Extra informatie voor de opdrachten: 273 K = 0 ⁰C
Huiswerk nakijken Huiswerk nakijken Herhaling Vragen stellen Volgende week toets!!!
1. a. In zuiver water zitten geen zouten. Zouten zorgen ervoor dat water stroom kan geleiden. 1. a. In zuiver water zitten geen zouten. Zouten zorgen ervoor dat water stroom kan geleiden. b.Water bestaat uit waterstof en zuurstof, dit zijn beide niet-metalen dus een moleculaire stof. c. De covalentie van O is 2 en de covalentie van H is 1 d. H-O-H e. Door het delen van een elektronenpaar
h. 2 H2O 2 H2 + O2 h. 2 H2O 2 H2 + O2 De vanderwaalsbinding bij moleculen ontstaat door de vanderwaalskrachten 4. De temperatuur heeft invloed op de sterkte van de vanderwaalsbinding b. De vanderwaalsbinding wordt verbroken wanneer een stof verdampt. Dus bij het kookpunt van een stof. 6. a. C en S zijn beide niet-metalen dus is CS2 een moleculaire stof b. S=C=S
6 c. 273 K = 0 ⁰C 6 c. 273 K = 0 ⁰C (273+20) 293 = 20 ⁰C Dus deze stof is vloeibaar d. de vanderwaalsbinding verbreekt bij koken 8. Als een stof oplost worden de vanderwaalsbindingen verbroken en ontstaan er nieuwe vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van de opgeloste stof en het oplosmiddel.
9. a. 273 K = 0 ⁰C 9. a. 273 K = 0 ⁰C 168 K = -105 ⁰C 353 K = 80 ⁰C b. De covalentie moet dus 4 zijn. c. De vanderwaalsbindingen verbreken bij SOCl2 en bij benzeen en ze maken nieuwe vanderwaalsbindingen aan tussen deze twee stoffen. d. De atoombindingen en de vanderwaalsbindingen.
10. a. Waterstofbruggen zijn bindingen die ontstaan tussen moleculen waarin OH groepen en/of NH groepen aanwezig zijn. 10. a. Waterstofbruggen zijn bindingen die ontstaan tussen moleculen waarin OH groepen en/of NH groepen aanwezig zijn. b. Een waterstofbrug is sterker dan een vanderwaalsbinding c. OH of NH groepen. 11. Omdat water in vaste vorm in een vast rooster zit en dus niet kan bewegen zoals bij vloeibaar water 12. a. 4 b. Dichtheid is kleiner doordat er ruimtes ontstaan bij ijs.
14. Methaan bevat geen OH of NH groep waardoor deze geen waterstofbruggen kan vormen. 14. Methaan bevat geen OH of NH groep waardoor deze geen waterstofbruggen kan vormen.
Volgende week toets!!!
Dostları ilə paylaş: |