Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde, 1865
bron
Handelingen der jaarlijksche algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde te Leiden, gehouden aldaar den 15den Juni 1865, in het gebouw der Maatschappij ‘tot
Nut van 't Algemeen’. E.J. Brill, Leiden 1865
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa002186501_01/colofon.htm
© 2004 dbnl
5
Tegenwoordig de Leden van het Bestuur: Prof. M. de Vries, Voorzitter; Prof. J.J.
Prins; Prof.
J. de Wal; Mr.
J.T. Bodel Nijenhuis; Dr.
L.J.F. Janssen; Dr.
W.N. du
Rieu,
Secretaris;
B.W. Wttewaal, Penningmeester.
Uit de Leden: Dr. J.T. Bergman; Prof. J. van der Hoeven; Mr. J.F.C. Moltzer; Prof.
P.O. van der Chijs; Mr.
J.P. de Fremery; Mr.
A.C.G. Alsche; Dr.
G.D.J. Schotel;
Mr. L. Ph. C. van den Bergh; Ds. H. Fangman; Dr. W.H.D. Suringar; Dr. J. Tichler;
Prof. A. Rutgers; Mr. J. Dirks; Prof. J.H. Scholten; Prof. P.J. Veth; Mr. H. Obreen;
E.M. Calisch; Mr. D.H. Levyssohn Norman; Mr. G. de Vries Az.; S. van Deventer;
Ds. C.E. van Koetsveld; Dr. L.A. Te Winkel; Prof. R. Fruin; Mr. M.M. von
Baumhauer; W.L. de Sturler; Prof.
J.E. Goudsmit; Prof.
A. Kuenen; Ds.
J.E. Inckel;
Mr. C.H.B. Boot; Dr. C.A.X.G.F. Sicherer; Dr. E.M. Beima; Ds. A. van Witzenburg;
Mr. W.S. van Reesema; Dr. J.J.F. Wap; Ds. C. Sepp; Dr. W. Bisschop; Mr. J.L.G.
Gregory; Mr. J.A. Jolles; P.A. Leupe; J.J. Cremer; Dr. J. Pijnappel Gz.; T. van
Westrheene Wz.; Dr. J.C. Drabbe; Prof. R.T.H.P.L.A. van Boneval Faure; Dr. J.H.
Kroon; E. van der Maaten; Jhr. J.P. Six; Prof. L.W.E. Rauwenhoff; H.C.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
7
[Toespraak van de voorzitter, Prof. M. de Vries]
De Voorzitter, Prof. M
. DE VRIES
, opent de Vergadering met de volgende toespraak:
Mijne Heeren, Geachte Medeleden,
Er is iets bijzonder eigenaardigs in, u op den dag van heden welkom te heeten, nu
gij zijt opgekomen tot deze jaarlijksche vergadering onzer Maatschappij. Welk tijdstip
kon voor deze bijeenkomst gepaster zijn, dan het midden der schoone zomermaand,
die wij thans beleven? Is niet deze maand in ons Leiden geheel gewijd aan de
feestelijke uiting van het vaderlandsch gevoel? De eerste helft, die reeds achter ons
ligt, verplaatste ons in de roemrijke dagen van den aanvang der 14
de
eeuw. Wij zagen
W
ILLEM VAN OOSTERVANT
met zijne dapperen en getrouwen in statigen optocht door
onze straten trekken. Wij zagen den Hollandschen leeuw als overwinnaar uit den
strijd teruggekeerd, het geweld van overmoedige naburen bedwongen, Hollands
vrijheid hersteld, Hollands bloei en welvaart verzekerd. Maar niet te lang mag onze
geest verwijlen bij de herdenking van dat grijze verleden. De tweede helft der maand
breekt aan, en een nieuw herinneringsfeest wacht ons, nog zooveel grootscher en
verhevener, zooveel bezielender voor elk, die het vaderland bemint. De gedenkdag,
de
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865
8
vijftigste gedenkdag van Waterloo is daar, en al wat die heilige naam doet trillen in
ons gemoed, al het gevoel van blijdschap en dankbaarheid bij het besef van zooveel
zegen, in deze halve eeuw genoten, zal zich lucht geven in nieuwe feestvreugde, die
door het gansche land zal weêrklinken, maar waarvan ons Leiden het middelpunt
zal wezen. Hier, waar de erkentelijkheid der natie voor de verminkte strijders van
Quatre-Bras en Waterloo een toevluchtsoord stichtte, zullen de overgeblevene
dapperen bijeenkomen, die eenmaal de eer van het Nederlandsche leger op die beide
slagvelden zoo schitterend hebben gehandhaafd. Hier zullen de oude wapenbroeders
elkander wederzien en feestelijk aanzitten; hier zullen zij van Vorst en burgerij als
om strijd de blijken ontvangen, dat de naam van Waterloo voor eeuwig onuitwischbaar
gegrift staat in het hart van elken Nederlander. Want meer nog dan W
ILLEM VAN
OOSTERVANT
is W
ILLEM VAN ORANJE
de redder des vaderlands geweest. Het gevaar
was zooveel grooter en dreigender, de strijd zooveel hachelijker, de uitkomst zooveel
beslissender, niet voor Holland alleen, maar voor het geheele Nederland, ja voor
geheel Europa. In het veld van Waterloo werd de vrijheid der wereld gered. Wie, die
zich koestert in haar liefelijk licht, zal niet blijde de gedachtenis vieren van dien dag
der dagen, die eens voor al den schepter der dwingelandij verbrak, en aan het
menschdom eene toekomst van vrede en heil ontsloot?
Te midden van zoovele herinneringen, die het nationale gevoel hooger stemmen,
komt onze Maatschappij heden bijeen. Het feest der Academische jongelingschap,
die wij ‘de hoop des vaderlands’ noemen, is voorbij; het feest der ouden van dagen,
op wier daden het va-
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1865